Nadat ik vanochtend in het zoete water van het Haringvliet heb gelegen, gauw even spoelen met zoutwater bij Stavenisse. Ik blijk hier alleen te zijn. Ik kleed mij snel om en een kwartier later zak ik onder. Mijn doel vandaag is het schepje (Philine quadripartita). Ik heb ze nog nooit gezien en ze schijnen hier massaal voor te komen. Ik duik de zandplaat op die hier vanaf een meter of 12 begint. Ik zie twee touwtjes uit het zand steken, die aan een stukje leer lijken vast te zitten. Heeft iemand een tasje van de boot laten vallen, is mijn eerste gedachte. Ik trek alles uit het zand en het blijkt een neopreen hoes te zijn. De hoes voelt zwaar aan. Ik klop het zand er uit en heb een voorzetlens van Nauticam in mijn handen. Jeetje, die fotograaf zal flink gebaald hebben toen hij of zij boven kwam. Ik stop alles in mijn beenpocket. Vanavond via internet maar wat berichtjes plaatsen en hopelijk kan ik iemand weer gelukkig maken. Twee meter verder zie ik mijn eerste schepje en later blijkt dat er nog heel veel zullen volgen. Ze zijn helaas verre van fotogeniek, wittig en behoorlijk groot. De 3 à 4 centimeter grote slakken hebben aan de bovenkant vier schildjes. Ze bewegen over het zand en laten een soort slijmspoor achter. Sommige richten zich een beetje op. Geen flauw idee waarom. De meesten zitten half onder het zand en af en toe zie ik een redelijk schoon en wit exemplaar. Rond de vijftien meter kom ik ook nog een slangster tegen. Leuk, want ook die kom ik niet zo vaak tegen. Langzaam ga ik weer wat ondieper. Diverse wulken, heremietkreeften en een enorme kreeft kruisen mijn pad. Nog een stervende zeepaddestoel, waar de krabben al aan begonnen zijn. In het zeesla zie ik een millennium wratslak. Ook weinig fotogeniek, maar hij zit best goed, dus ik besteed er toch wat tijd aan. Alweer 65 minuten zie ik op mijn klokje. Prima, het is weer genoeg geweest en ik zwem terug naar de instap. In mijn ooghoek zie ik ineens een spierwit exemplaar van de zwarte grondel. Huh, wauw, die moet ik op de foto hebben. Heel rustig wachten tot de grondel aan me gewend is en in een klein kwartiertje wat plaatjes kunnen maken waar de albino aardig op staat. |
| |